Loci kwam het kamp ingelopen met een muis tussen zijn kaken. Hij legde deze in het kamp, zelf had hij al gegeten, en liep een paar meter verder. Nadenkend over wat hij nu kon doen keek hij het kamp rond. Zijn blik viel op een jonge kat, duidelijk nog een kitten. Hij nam de kater in zich op. Vooral zijn ogen vielen hem op: één groen, één blauw. Hij had de jonge kater al een aantal keer gezien maar had nog niet met hem gesproken. Daar was het dus tijd voor. Hij liep met zelfzekere, rustige passen naar de kater toen. ’Wat is er? Verveel je je?’