Zijn ijsblauwe ogen waren op de lucht gericht. Het was nogal een saaie dag, dat kon je wel zeggen. Aangezien niemand hem echt nog warriortaken gaf. Meestal moest hij zich als een apprentice gedragen. Gewoon weer opnieuw beginnen. Het had Running vermoeid. Mentaal en fysiek. Oké, hij begreep het heus wel. Hij was ploteling verdwenen, had zomaar zijn familie en vrienden verlaten. En na weken, manen, verscheen hij opeens uit het niets. Alsof er niks gebeurd was. Running zelf was verbaasd om zijn mentale sterkte. Ondanks het feit dat hij niet wist hoe lang hij het nog vol kon houden.
Al snel werd de WindClanner terug de realiteit ingetrokken tegen de tijd dat een ShadowClangeur zijn neusgaten vulde. Waardoor hij meteen zijn kop opschoot en oog in oog stond met een zwarte kater. "Hoi", begroette hij hem maar. Zo vijandig was hij ook weer niet. Running was nooit zo gemeen geweest tegenover anderen. Bovendien stonden ze beiden in hun eigen territorium. Dus veel zin om hem af te snauwen had hij niet. Toch kon hij het niet helpen dan een vragende ondertoon eraan toe te voegen. Alsof hij niet zeker wist hoe hij moest communiceren, wat misschien ook zo kon zijn.